Historische rechtbank. Foto: Gordon Johnson - Pixabay

|

Rik Kleinsmit

Ik, libertariër zonder natuurrechten

Als je libertariërs vraagt naar de argumentatie voor hun overtuigingen, verwijzen ze vaak naar natuurrechten. Zo ook op 23 januari, tijdens de eerste module van de opleidingscommissie van de LP: “Grondbeginselen van het libertarisme”. Hieronder leg ik uit waarom deze argumentatie in mijn beleving onjuist is en hoe het kan dat ik mezelf dan toch libertariër noem. Ik verheug mij op de ongetwijfeld verhitte reacties, die in mijn beleving mijn argumentatie bekrachtigen. Laten we vooral blijven voelen.

In eerste instantie dacht ik: “Ik zoek gewoon een bestaand artikel dat uitlegt waarom het helemaal niet nodig is om je als libertariër op natuurrechten te beroepen.” Ik heb er helaas geen kunnen vinden. Alleen inconsistente stukken die zich beroepen op een andere moraal die wat mij betreft evenzeer uit de lucht gegrepen is.

Voor de goede orde: ik baseer mij in mijn argumentatie op empirisch onderzoek. Dit in tegenstelling tot mensen die in natuurrechten geloven, die zich in mijn beleving baseren op diepgewortelde persoonlijke overtuigingen.
Natuurrechten zijn rechten die van nature zijn gegeven en die voor iedereen gelden, ongeacht je culturele achtergrond of nationaliteit. Een recht is iets dat je kunt claimen. De problemen die ik heb met de natuurrechten die libertariërs vaak aanhalen (bijvoorbeeld het recht op soevereiniteit) zit hem niet in het feit dat ik het oneens ben met de wenselijkheid van de beoogde ideale situatie. Ik ben ook voorstander van een situatie waarin ieder mens zelf bepaalt wat hij met zijn lichaam en eigendom doet. Het zit hem erin dat:

  1. Rechten niet van nature gegeven zijn, maar bedacht door mensen. Dit blijkt uit het feit dat er ontzettend veel mensen zijn die de sociale grondrechten zoals die in de Nederlandse Grondwet staan (recht op onderwijs, recht op huisvesting, etc.) ook zien als fundamentele rechten. Rechten die wat hen betreft gelijk staan aan eigendomsrecht en ertegen afgewogen moeten worden.
  2. Een recht impliceert dat je het kunt claimen. Het blijkt uit de praktijk dat dat lang niet altijd het geval is. Het is in mijn beleving accurater om te zeggen dat je vindt dat je iets mag. Zo vinden sommige mensen dat je het recht hebt om wie dan ook te weigeren in een gebouw dat jouw eigendom is, waar anderen vinden dat je dat recht niet hebt, omdat dat discriminatie is. Kennelijk zijn natuurrechten dus niet vanzelfsprekend, zoals Thomas Jefferson beweerde. Als iets vanzelfsprekend is, zoals dat je doodgaat als je geen vocht binnenkrijgt, dan kun je daar niet omheen. Om natuurrechten kun je overduidelijk wel heen.

Nu terug naar de belofte dat ik mijn argumentatie baseer op empirisch onderzoek. Ik beschouw neurowetenschappelijk en biopsychologisch onderzoek als empirisch onderzoek. Wat zeggen de neurowetenschappen over feiten versus waarden in het recht?

Lokhorst zegt hierover het volgende:

“De wetenschap (inclusief de volkspsychologie) beschrijft, verklaart en voorspelt; ze houdt zich bezig met de feiten en mogelijke feiten; maar het recht beoordeelt en veroordeelt. Het recht is een weerslag van onze normen en waarden; het berust in laatste instantie op onze morele en ethische oordelen. Die oordelen hebben betrekking op feiten en daden maar kunnen daar niet uit afgeleid worden omdat ze een belichaming zijn van onze opvattingen en wensen, die niet door de feiten behoeven te worden ingegeven. Ook al doet iedereen aan slavernij, we kunnen de slavernij toch veroordelen. Ook al leven we temidden van moordenaars, we kunnen toch zeggen: ‘gij zult niet doden’. Deze kloof tussen descriptief en normatief taalgebruik heet in de filosofie de ‘is-ought gap’ en wordt al eeuwenlang als onoverbrugbaar gezien.”[1]

Nu zou je kunnen zeggen dat Lokhorst het hier over positief recht heeft. Oftewel: het recht zoals neergelegd in wetten door mensen. En waarschijnlijk bedoelt hij dat ook. Maar als libertariërs het hebben over natuurrechten benoemen ze vrijwel zonder uitzondering dat die natuurrechten de waarden zijn waarop ze hun handelen baseren. En waarden zijn niet hetzelfde als feiten. Waarden kun je niet aanwijzen. Ze bestaan niet in fysieke zin, anders dan als een onderdeel van de biochemische configuratie van een individu.

Als je van die biochemische definitie van waarden uitgaat, dan is één ding overduidelijk: die biochemische configuratie verschilt van persoon tot persoon. De aanleg is aangeboren en bepaalt grotendeels de mogelijkheden van de hersenen. Binnen die mogelijkheden bepaalt wat je aanleert hoe je hersenen zich binnen die configuratie verder ontwikkelen, mede onder invloed van omgevingsfactoren.

Tot zover mijn kritiek op de vanzelfsprekendheid van universele natuurrechten. Ik zou nog een hele reeks andere onderzoeken kunnen aanhalen. Wie daar benieuwd naar is: ga vooral eens op zoek op Google Scholar. Blijft de vraag staan hoe ik dan toch libertariër kan zijn, als ik niet geloof in natuurrechten. Die redenering gaat als volgt.

Ik stel persoonlijk sterk prijs op het veilige gevoel dat ik krijg van de gedachte dat niemand mij fysiek geweld wil aandoen en dat iedereen mijn eigendommen met rust laat. Ik geloof dat ik dat veilige gevoel alleen kan krijgen als ik mij ervoor inzet om mensen die van plan zijn om mij of mijn eigendommen fysiek geweld aan te doen op andere gedachten te brengen. En ik vind dat ik het recht heb om mijzelf te verdedigen als iemand mij of mijn eigendom fysiek geweld aan wil doen.

Dat heeft met rechten helemaal niets te maken. Ik deel het ideaalbeeld van een libertarische samenleving met de mensen die geloven in natuurrechten (u leest het goed, ik zie dat als een geloof. Sterker nog: als een geloof in iets metafysisch.) Maar voor mij komt dat ideaalbeeld voort uit een persoonlijke voorkeur. Ik word er blij van als ik mij een libertarische samenleving voorstel.

En daar komen we wat mij betreft bij een belangrijk manco van veel libertariërs: de meesten gaan uit van de zuivere rede. Oftewel: gevoel zou er niet toe doen in het recht. Terwijl ik zou willen zeggen: de mens is een rationaliserend wezen. Je neemt waar, die waarneming roept een gevoel op. Daarna ga je pas rationaliseren. Je probeert je gevoel te plaatsen.

Als wat je waarneemt niet overeenkomt met het beeld dat je hersenen hebben van hoe de wereld zou moeten zijn, ontstaat er cognitieve dissonantie. De natuurlijke neiging van je hersenen is om die op te lossen. Daarvoor zijn er grofweg 2 opties:

  1. Je stelt je beeld van de werkelijkheid bij aan de hand van wat je waarneemt
  2. Je stelt je herinnering aan je waarneming dusdanig bij, dat hij overeenkomt met jouw beeld van de werkelijkheid

Interessant genoeg denken de meeste mensen dat optie 1 vrijwel altijd het geval is, terwijl optie 2 ook veel voorkomt. Optie 2 kost over het algemeen namelijk minder energie dan optie 1. En als mensen de kans krijgen, dan kiezen ze er vrijwel altijd voor om de strategie te kiezen die de minste energie kost.[2]
Mensen die in natuurrechten geloven zijn in mijn beleving halsstarrig bezig om feiten bij elkaar te zoeken die hun overtuigingen bevestigen. In de psychologie staat dat bekend als de ‘confirmation bias”: je wilt bevestigd zien waar je in gelooft en daarom negeer je bewijzen van het tegendeel.
Mijn conclusie is dat je probleemloos vanuit je gevoel tot het libertarisme kunt komen en dat de rede daar helemaal niet voor nodig is. Mijn libertarische waarden zijn aangeleerd. Niet aangeboren.

[1] Zie Lokhorst, G. J. C. (2008). Hersenen en recht. Geen koninklijke weg. Justitiële Verkenningen34(1), 72-3.

[2] Zie bijvoorbeeld Steeghs, G. H. G. (2017). De overtuigingskracht van een regulatory fit en de samenhang tussen cognitieve dissonantie en weerstand (thesis).

steekwoorden